Rijbewijs AM - Deel B: De bromfiets
Les 4: Het gebruik van de lichten
Het dimlicht en het rode achterlicht
Het dimlicht en het rode achterlicht van de tweewielige bromfietsen (klasse A of B) en van de motorfietsen moet altijd gebruikt worden (dus overdag en 's nachts).
De grootlichten
Deze mogen gebruikt worden:
- tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag.
- wanneer de zichtbaarheid minder is dan 200 meter ver.
Deze mogen niet gebruikt worden:
- bij het naderen van een tegemoetkomende weggebruiker, op de nodige afstand opdat deze laatste zijn weg gemakkelijk en zonder gevaar zou kunnen voortzetten, en in ieder geval zodra een bestuurder zijn grootlichten achtereenvolgens snel ontsteekt en dooft om te kennen te geven dat hij verblind wordt;
- bij het naderen van een spoorvoertuig of een boot waarvan de bestuurder of de stuurman door de grootlichten zou kunnen verblind worden;
- wanneer het voertuig een ander voertuig op minder dan 50 meter afstand volgt, behalve wanneer het inhaalt;
- wanneer de rijbaan onafgebroken en voldoende verlicht is zodat de bestuurder in staat is tot op ongeveer 100 meter duidelijk te zien.
De richtingaanwijzers
Alvorens een manoeuvre of een beweging uit te voeren die een zijdelingse verplaatsing vereist of een wijziging van richting veroorzaakt, moet de bestuurder zijn voornemen tijdig genoeg kenbaar maken met de richtingsaanwijzers wanneer het voertuig daarvan voorzien is of, zoniet en indien mogelijk, door een teken met de arm.
Deze aanduiding moet ophouden zodra de zijdelingse verplaatsing of de wijziging van richting uitgevoerd is.
Wanneer het voertuig niet voorzien is van richtingaanwijzers moet de bestuurder zijn voornemen, indien mogelijk, kenbaar maken door een teken met de arm.